Skip to main content

128. Toen god in betlehem

Toen God in Bethlehem
als kind geboren lag
was 't nacht, maar 't leek te wezen
wel midden op de dag.
Nooit zag het duister
stralender luister,
nooit zoveel sterren als het toen zag.
En één die 't helderste scheen
riep de wijzen uit het oosten
naar het kindje Jezus heen.

De veten en de haat,
zij waren al voorbij:
het lam, dat liep te grazen
met leeuwen in de wei.
Zonder te bijten
stoeiden met geiten,
panters en tijgers,
zo mak waren zij.
En naast de wilde beer
lag kalf en lam en veulen
in peis en vrede neer.

De herders op het veld,
die lagen op hun wacht,
teon, feller dan de zonne,
een licht brak door de nacht.
Vrienden geen vrezen
moet in u wezen,
zei hun een engel,
weest vrolijk en lacht!
Ik meld u enkel blij's:
hedennacht is weer gekomen
het aardse paradijs.